Dichten



Dichten kan absoluut vreselijk zijn. Vaak genoeg haat ik het. Een gedicht kan net een puzzel zijn; een hoop stukken die allemaal net net niet passen. Het is dan altijd zoeken en altijd mis je nog net een hoekstuk. En als het helemaal niet mee zit, is het net alsof het een puzzel is zonder randen. Van die gedichten hou ik meestal niet. Dat zijn gewoon objecten; puzzels, waar je zelf geen relatie mee hebt behalve dat je er moeite in stopte. 

Maar dichten kan ook een uitvloeiing zijn. Absoluut moeiteloos.

Soms is het de een, soms de ander, maar gelukkig heb ik toen ik begon met dichten kennis gemaakt met de tweede. Die eerste gedichten waren natuurlijk liefdesgedichten. Allemaal voor een meisje uit Parijs, waar ik enorm verliefd op was geworden. Na een kus onder de Eiffeltoren onder oneindige regen, was het alleen niks meer geworden. Ik heb haar brieven gestuurd met daarbij gedichten, helemaal naar Spanje, maar nooit een terug gekregen. 

Toch heb ik die herinneringen altijd veel waarde gegeven en heb ik er nooit spijt van gehad. Ik heb er die uitvloeiingen aan overgehouden. En die hebben ervoor gezorgt, dat alhoewel ik het dichten soms totaal niks vind, altijd weet dat die bijzondere uitvloeiingen bestaan en dat ik het daarvoor doe. 



Een Wazige Vogel 

 

Een wazige vogel, 

Wazig onderweg. 

Of het een duif is 

Of een specht, 

Ik geloof wel wat je zegt. 

 

Ja een wazige vogel, 

Wazig onderweg. 

Van geen oorsprong  

Ontsprongen 

En in geen doodsbed 

Gelegd. 

 

Of hij nou  

Vliegt, hangt, of zit. 

Bestaat of vergaat. 

Een wazige vogel,  

Wazig onderweg. 



Buigende Bogende Beesten 

 

Dwalend langs  

Lange  

Kronkelende beesten  

Langs lange 

Kronkelende wateren 

 

Woest als de ontbrekende zee 

Losbarstend als de verre aardbevingen 

Huilend in de wind 

Kronkelende beesten 

Langs kronkelende wateren 

 

Die allen die passeren 

Rust toelaten 

 

Rust voor 

Nieuwe 

Vernieuwende geesten 

Vanuit 

Buigende bogende beesten 

 


 

Hel is een Megastad, Hemel een Dorp


Ik loop langs de lange weg. 

Ook al lijkt het zo, 

Hij is niet oneindig. 

In de horizon

Ligt een glinstering,

Maar ik weet niet waarvan. 


Na vijf dorst en honger volle dagen, 

Verschijnt in de verte

Een verkeersbord met een naam. 

De naam is onleesbaar, 

Maar eronder staat:

"Populatie 117 miljard."

En daaronder staat:

"Tot de stad, 5 jaar lopen."

Vijf dagen was al hel, 

Maar teruggaan is ook geen optie. 

Ik had eerder maar één ander bord gezien. 

De naam ben vergeten. 

Maar verder stond erop

Dat de looptijd negatief was

En de populatie maar 1000 was.

Daar is dus vast toch niet veel

Te zoeken. 


Na vijftien dagen lopen, 

Kijk ik opnieuw op naar de horizon. 

De glinstering is er nog steeds,

Maar is niet groter geworden. 

Het verkeersbord daarintegen wel. 

Ik probeer nogmaals de naam

Te lezen

En opeens herinner ik de naam

Van het andere verkeersbord. 

Ik stop met lopen

En blijf stilstaan in horror. 



Kunt U het Mij Vertellen


En nu moet ik het vragen

Na al die jaren

Bezig zijn

Na al die staren

Na al die boeken vergaren

Kan u mij nu vertellen

De antwoorden op

Die kinderjaren

Kan u mij vertellen

Hoe de bomen ademen

Hoe wateren weerspiegelen

En tegelijkertijd weer

Liegen

Kunt u mij vertellen

Hoe het elke dag

Even laat is

Maar toch een andere dag is

En als u dat kunt

Kan u mij dan ook vertellen

Waarom dat is

Waarom de bomen ademen

De wateren weerspiegelen

De tijden gelijk blijven 

Maar de dagen toch verschillen



Kwaad


Wat nu als ik rouw

Wanneer ik mijn 

Lichaam beschouw

Wat nu als ik ook nog rouw

Wanneer ik denk aan

Hoe ik mijn

Lichaam beschouw

Zal ik dan meer

Moeten streven

Of zal ik moeten leven

Met dat wij zijn verweven

Met ons gegeven



Godverdomme


God, wat zijn wij het toch zat.

’s Morgens staan wij op.

’s Avonds liggen wij neer.

En daar tussen,

Is het hetzelfde.

Keer op keer.

Ons leven wordt gejat.

God, help ons nou,

Uit dit gat.

Kom naar onze huizen.

Kijk niet langer op ons neer.

Bied ons het licht,

Wij zien bijna niets meer.



Vooruitkijken op gisteren


En wanneer wij nu dan

Verloren gaan,

Gaan wij dan

Blijven of dwalen?

Gaan wij


Voelen en ruiken,

Aan de ontastbare verhalen?

Binnendringen,

In gesloten zalen?

Vooruitkijken op gisteren,

En de tijden

Zelf bepalen?



Huiden zo Fragiel


Ik lig jaren

In bad te baden.

Mijn vingers, tenen,

Lijken onder de blaren .

Ik lig al jaren

In mijn zee te dromen,

Ik creëer mijn eigen

Golven die galmen .


Wateren botsen

Tegen mijn benen,

Vol haren.


Volhouden,

Is wat ik doe.

Houden van de

Golven, zeeën en baden,

Daar waar ik mee zit

Te vergaren.



Al dan die Gene


Ik wil vergaan en verdwalen

Zonder de weg te vragen.

Niet geven

Om het vagen.


Geheel niet geven

Om onzin, sarcasme

Of het reële.

Maar alleen

Om die gene.


Blindelings getrokken worden

Naar verborgen

Plekken en paden.


Terecht komen in menigte,

Maar de aandacht

Nooit vergaren.



Beste Schelde,


Ik heb oneindig gejut

en met de meeuwen geschreeuwd.

Gefluisterd met de schelpen

en geluisterd naar de zee.

Ik ben uitgeput.


Strijk je blauwwitte armen uit,

jij zee.


Toon mij jouw kleuren,

trek me in.


Neem mij mee.



Wisselvallig


Blazen weiden wijd.

Van blauw tot grijs.

Dwalend langs oevers en baken.

Dwarrelende Velden

en gebroken beken.

Strijkend vlugrijkend

grijpend ver.

Dalend, stijgend, 

donderend neer.

Vastbehouden onoverkomen

rijzend weer.



Vraag-Antwoordstructuur


Want waar

vind je

de antwoorden.

De conclusies.

De resultaten.

Vind je die

aan het begin.


Of, aan het eind.


Bij de geboorte

of bij de dood.

In het dal

of op de top.

Bij de hoofdletter

of bij de punt.

Of toch bij 

de komma. 



Ouder en Kind


Een kind

met diepe ogen.

Ruimten waar 

maanden pijn

zich in verscholen.


Verstopt in DNA

en botten.

Met volwassenheid

nog verder gepropt

in diepe grotten.


Maar die pijn

kan nooit verrotten.

Nooit vergaan.

Zelfs na de dood

blijft die pijn 

bestaan.



Our Madness for Madness


Don't we all want to go mad, 

Somtimes. 

Don't we all want to break out

In tears, 

And jump from that bridge.

That bridge, 

Which we've crossed countless times, 

In- and outside of our minds.

Always, with the want

To jump, 

But never with the courage.

Always, 

With the want, 

To feel, 

To know. 

To know what it would feel like, 

To break our bones. 

And to know what it would feel like, 

To be terrified, 

Or rather, 

To be fearless, 

In those few seconds while falling. 

But, we will never know. 

But, don't we all want

To feel that sometimes. 


But we never do. 

We never dare. 

We never dare to live. 

We never dare to die. 

And in the end, 

All our lives are boring,

As well as our deaths. 


We don't go with a dramatic exit

On the battlefield, 

Or jump from a mountain. 

No.

We die by cancer, 

Or get hit by a car. 

We don't climb the mountains, 

Nor cross the oceans, 

Nor ride the stars. 

No. 

We keep our jobs and our boring lovers. 


For, in the end, 

Our lives are not the tales 

Of magic and myth. 

They are those of failure, misery, and despair. 

They are jokes, not to be laughed at. 



Mortal God


O you,

you that they call God.

What a trickster you are!

And what a fool you are too!

You have tricked yourself.


You are not omnipotent,

nor omniscient,

nor omnipresent.

No!


You are but less than mortal!

A mere reflection of man.

I am you.

Your creator,

and your destroyer.


I am not the sculpted.

I am the sculptor.

I am not the philosophy.

I am the philosopher.

I am the writer, the painter,

the bricklayer, the architect.


I am the sower of my garden,

the builder of my house,

and the digger of my grave.

I am a mortal God.



A poor Attempt at Cheating Death


To die and be forgotten. 

One of the things we know. 

And one of the things we don't. 


An inevitability, 

That is unacceptable. 

Making it all the more fun. 


To accept is to kill. 

Kill the accepted,

And the accepter. 


So write your stupid verse. 

Cry over your damned stories. 

Read your blasphemous books. 

Make your horrible poems. 

And let them all be forgotten 

With the rest. 

Do so, for the hope of immortality, 

And the promise of futility. 



And Then


And then,

I write without

hesitance or second thought.

Every thought,

my pen utters,

all my worry disappears.

I smile goodbye

to fright.

For now,

all is near.

My room, the world.

My candle, the sun.

My self, the gods.

They are all here.


Doing the Devil's work


God, if you dare

To give me cancer, 

I will outdo

Your work. 


If I do not go

Of laughter, 

Or by cannonfire, 


My own bullet will do. 



Poets and Poems


All just not understood. 

Or

maybe

rather

too well understood. 

No. 

Nothing to understand. 


No rhythm to analyze. 

No rhyme scheme to apply. 

No stylistic devices. 

No metaphors. 

No meaning. 

Just words. 


Words that came and fell. 

No good reason for why. 

They just came to paper. 

Like rain did to flower. 

Like tear did to cheek. 


Just words, and rain, and tears.

And nothing more. 



Dead Death


Oh how such ignorant fools we are!

Us feeble humans!

Walking corpses.

Already dead before birth,

Having never been born.

Having never lived!

And even those who have,

come not much higher than those that have not.

Both, still all too human.

Both, knowing what they are.

But, never admitting,

Never facing.



On boredness


And so, what do we do,

after seeing all this absurdity?

After not having answers

to the questions I cannot raise?

Must I accept insignificance?

Or drown myself in ignorance?


When I relapse

from my nausea,

Back into the consciousness

of the absurd,

must I pull up a curtain?

Will it not all be in vain?


Will I not see my own boredness?


I do.

And I feel lame.

I am afraid

that it will forever last.

That my wonderful delusions

will never return,

and stay in the past.

That I will never

fall in love.

That I will never

write.

That I will never

dress 'fashionably'.

That I will never

quarrel.

Never fight.